Nu moet hij echt hard gaan lopen wil hij niet na zessen bij moeder aan tafel schuiven. Ze heeft een enorme hekel aan laatkomers. ‘Zes uur is zes uur,’ zegt ze altijd. Wie te laat komt, krijgt een standje en afhankelijk van haar bui kan dat wel eens vervelend uitpakken. Hij zet het op een rennen. Als hij opschiet, is hij misschien nog net op tijd.
Halverwege de straat steekt hij over zonder goed uit te kijken. Er is hier toch nooit veel verkeer.
Met een klap botst hij tegen het voorwiel van een fietser. Een oude man. Rinus wordt door de weerstand van het wiel terug op de stoep geworpen. De oude man zet beide voeten op de grond en kan nog net in evenwicht blijven. Rinus schrikt en krabbelt snel op, zonder iets te zeggen. Hij zet het gelijk weer op een lopen. Aan het eind van de straat kijkt hij om. De man op de fiets komt achter hem aan! Wat moet hij van hem? Zou zijn fiets beschadigd zijn?
Rinus rent nog harder. Straat in, straat uit. Per ongeluk neemt hij een veel langere route dan nodig. Volgt de man hem nog? Ja! Hijgend doet Rinus er nog een schepje bovenop. Gelukkig, hij is vlak bij huis. Hij vliegt de laatste straten door en komt buiten adem thuis. Moeder wacht hem al op met een boos gezicht.
‘Het is twee minuten over zes.’
‘Het spijt me. Ik ben echt op tijd weggegaan bij opa en oma. Ik heb zo hard gerend als ik kon. Ik werd achterna gezeten door een man en ik moest een heel stuk omlopen.’
‘Verzin niet van de rare smoezen. Je broertjes trappen daar misschien in, maar ik niet. Vooruit. Naar binnen en aan tafel.’
Hij heeft nog maar net zijn jas uit als de bel gaat. Rinus’ hart slaat een tel over. Als dat die man op de fiets maar niet is! Hij loopt snel de woonkamer in en gaat aan tafel zitten.